Science & Fiction

Actueel

Georganiseerde verlating

Naar aanleiding van de film The Florida Project ((Sean Baker, 2017) wijst Marguerite van den Berg ons op het fenomeen van de ‘georganiseerde verlating – door de staat’. Die afwezigheid van de staat is in haar ogen een teken dat de staat haar middelen gedurende de laatste decennia steeds anders is gaan inzetten. Minder zorgend, meer bestraffend. Met alle gevolgen van dien, zoals we in Nederland bijvoorbeeld hebben kunnen zien in de participatiewet en het Toeslagen-schandaal. Onderstaande tekst is een licht bewerkte versie van de inleiding die Van den Berg hield op de derde avond van de filmreeks Science & Fiction: Wie doet er mee?

 

Deze film gaat over Moonee. Ze is zes. U gaat vast een beetje van haar houden. De film vertelt over Moonee’s leven in en rond een motel waar zij met haar moeder woont. Het motel staat in de buurt van Disney World, in Florida. We zien een groot contrast: de vrolijke kinderwereld van Disney en de felgekleurde maar vervallen wereld van Moonee. Een wereld die vrolijk lijkt, maar waar zij en haar moeder Halley zelf maar moeten zien hoe ze overleven.

De film is wel beschreven, in recensies bijvoorbeeld, als een film over opgroeien. Als een moderne klassieker over hoe het is om kind te zijn. We leren zeker veel over Moonee. We worden onderdeel van haar kleine bende kinderen, van het kattenkwaad en de grappen, ook al omdat de meeste shots in de film op haar ooghoogte geschoten zijn. We kijken nooit op haar neer. Maar om te zeggen dat deze film gaat over opgroeien maakt de film te universeel, denk ik. Wellicht gelukkig, groeien niet alle kinderen op zoals Moonee. Mijn kinderen leven alvast in een andere wereld, ik ben zelf heel anders groot geworden, en dat geldt vrijwel zeker voor u ook.

Want Moonee beleeft hier een zomer op een gekke plaats en een in een specifieke tijd. Dit is een motel waar de meesten die een kamer huren geen toerist zijn, een motel waarin de mensen wonen die ook wel ‘surplus populatie’ worden genoemd: de mensen die economisch gezien niet meer nodig zijn of geen rol hebben. Drugsverslaafden, alleenstaande moeders, ouden en zieken – de mensen die wellicht ooit nodig waren voor de diensteneconomie van Florida en de economie rond Disney, maar die op dit moment uitgespuugd zijn door een arbeidsmarkt die mensen kan aantrekken en afstoten op ieder moment dat de vraag toe- of afneemt. Moonee leeft in een soort residu van Disney World: in een wereld die wel de felle kleuren deelt, de zon en de fantasieën, maar niet de materiele zekerheid, de vrolijkheid en het geloof in familie. Moonee beleeft die wereld alleen in afgeleide vorm: als ze een ijsje bemachtigt door een leugentje, als ze tv kijkt of als Christelijke vrijwilligers voedsel komen brengen. Moonee’s plezier vindt plaats in de clandestiene wereld van kattenkwaad en fikkies stoken. Grenzen zijn er om overheen te gaan – wat moet je anders wanneer binnen de lijntjes kleuren welhaast zeker geen uitweg biedt?

Moonee’s wereld is er een van ruïnes: van wijkjes die onbewoonbaar geworden zijn door het verval, van de Amerikaanse droom die niet meer overeind staat, van een staat die levens ruïneert.

Verlaten door de staat

We kunnen heel veel leren van The Florida Project, het is een prachtige complexe film. Waar ik nu graag bij stil wil staan is hoe het leven van Moonee in het teken staat van wat de Amerikaanse geograaf Ruth Wilson Gilmore organized abandonment noemt: georganiseerde verlating. De mensen in het motel, Halley, Moonee en de anderen die daar terecht zijn gekomen, zijn verlaten door de staat.

Er is geen collectieve zorg voor Halley en de andere bewoners. Er is geen arts, geen maatschappelijk werker, geen uitkering, geen noemenswaardig openbaar vervoer. Dit motel is het laatste station voor dakloosheid. We weten niet precies hoe Halley hier terecht is gekomen, maar we weten wel dat ze steeds maar 30 dagen aaneengesloten mag wonen in de kamer waar ze woont, dat ze de aanzienlijke kosten voor het wonen in deze ellende bij elkaar moet sprokkelen zonder noemenswaardige financiële ondersteuning, zonder ziektekostenverzekering, zonder werk.

Organized abandonment, zegt Gilmore, is niet zomaar dat mensen tussen wal en schip raken, of dat de overheid steken laat vallen. Het is geen foutje. Georganiseerde verlating is georganiseerd: Er zijn keuzes gemaakt om voor sommige mensen te zorgen, om sommige infrastructuren van zorg en zekerheid te onderhouden en andere niet. Dat geeft grote gevolgen, want georganiseerde verlating organiseert ook premature dood: mensen voor wie niet gezorgd wordt, die geen ondersteuning krijgen in hun leven, gaan eerder dood.

Het gaat hier ook niet zozeer om het terugtrekken van een overheid, zoals vaak gedacht en geschreven in de literatuur over de verzorgingsstaat. In die literatuur is het gebruikelijk om te spreken over een overheid die burgers steeds meer eigen verantwoordelijkheid laat nemen, als een overheid die in de twintigste eeuw een aantal decennia heel aanwezig was en zich nu terugtrekt.

Maar het ligt complexer. Hier is niet zomaar een terugtrekkende beweging te zien. De afwezigheid van de staat is hier niet per se een teken dat de staat er minder is, maar juist een teken dat de staat haar middelen gedurende de laatste decennia steeds anders in is gaan inzetten. Minder zorgend, meer bestraffend. Halley en Moonee worden verlaten door de staat, zeker. Maar dat is niet omdat de staat er niet meer is.

Want als Halley concludeert dat ze klem zit, omdat ze nu echt de rekening niet kan betalen en bijna op straat komt te staan met Moonee, gaat ze iets doen waardoor de staat plots wel in actie komt. Dan zijn er ineens bureaucraten die komen ingrijpen en het leven van Moonee en Halley op z’n kop komen zetten. Halley is alles wat Moonee heeft en dat vond de staat nooit zo’n probleem, tot een bepaalde juridische grens overgestoken wordt. De staat is er hier vooral om te ‘policen’: mensen worden niet ondersteund om hun leven met waardigheid vorm te geven, maar wel gecontroleerd en bestraft op het moment dat het niet meer lukt.

Inmiddels heeft, zo berekende Gilmore, de helft van de arbeidskrachten in Amerika een vorm van een record: een arrestatie of een veroordeling op hun naam. De helft. Voor die helft is de staat, of zoals Amerikanen dat noemen ‘the law’ helemaal niet ver weg. Die ‘records’ hebben natuurlijk een grote invloed op de levens van mensen: het structureert waar ze kunnen werken en waar niet, waar ze aanspraak op kunnen maken en waarop niet.

Dit is een staat waarin, zoals de socioloog Pierre Bourdieu dat al benoemde, de linkerhand van de staat wordt overgenomen door de rechterhand. De zorg en ondersteuning legt het af tegen de straf en orde.

Nederlandse ruïnes

Voordat we nu denken dat dit Amerika is en dat zoiets in Nederland niet bestaat: natuurlijk is dit een Amerikaans verhaal. In The Florida Project zien we een leven te midden van Amerikaanse ruïnes. Maar Nederland heeft eigen ruïnes en eigen plekken van georganiseerde verlatenheid. De Nederlandse staat is net zo goed minder geïnvesteerd geraakt in het ondersteunen van levens en meer in het bestraffen van gedrag. Dat zien we terug in de Participatiewet, waarmee mensen straf kunnen krijgen voor het dragen van de verkeerde kleding of verplicht worden tot vrijwilligerswerk alsof dat geen contradictio in terminis is. Maar ik wilde toch ook kort het Toeslagenschandaal noemen: daar zijn ouders, meestal moeders van kleur, door de overheid actief geruïneerd door een bestraffing die onterecht bleek. Ze werden actief getarget precies omdat ze van kleur waren bovendien. Naar schatting 24.000 volwassenen en 50.000 kinderen hebben daardoor in grote stress en armoede geleefd en doen dat vaak nog steeds. Ook daar werden kinderen van moeders gescheiden. Geen reden om in Nederland aan zelffelicitaties te doen, dus.

Liefde

Terug naar The Florida Project. Want toch, te midden van de verlating, de uitzichtloosheid en het geweld, is er liefde. Halley en Moonee houden van elkaar. Er is liefde tussen de twee op een soort ‘wij tegen de wereld’- achtige manier. Halley is Moonee’s anker in de wereld juist omdat hier liefde is. Het is misschien niet altijd het meest stabiele anker, en Moonee heeft er zeker meer nodig dan ze heeft. Maar de band tussen Halley en Moonee is hecht en Halley doet haar best om voor haar te zorgen gegeven de context waar ze zich bevinden.  Maar de staat heeft daar, zo lijkt het, geen boodschap aan.

Er is ook liefde tussen kinderen, in deze film. Vriendschap, die altijd ondermijnd kan worden, maar toch heel erg echt is op de momenten dat de kinderen samen avonturen beleven. Een vriend verhuist weer weg in deze wereld van aaneengeregen tijdelijkheden, maar een vriend is het wel.

En er is liefde tussen volwassenen. Van de conciërge is er liefde voor de kinderen en ook voor Halley, op een soort onhandige, vaderlijke manier. In ieder geval is hij zorgzaam in wat hij doet, al deelt hij in de ellende.

Mensen maken en vinden toch liefde in de ellende, er is geen houden aan, er zullen steeds toch weer laterale verbanden zijn. Dat moet ook, want anders kunnen we niet overleven, we hebben elkaar toch altijd weer nodig. In de afwezigheid van de staat, en op momenten dat de markt je weer uitgespuugd heeft, moet je bij elkaar bescherming zoeken.

Een van de pijnlijkste momenten in de film, wat mij betreft, is wanneer Halley en haar vriendin Ashley ruzie krijgen. Halley en Ashley, de moeders van Moonee en haar vriendje Scooty, trekken met elkaar op en beleven spaarzame momenten van zorgeloosheid en jeugdigheid als ze samenzijn. Ashley werkt betaald in een rottige baan en deze rottige baan is een poosje een anker voor meer mensen dan Ashley en Scooty alleen. Halley en Moonee profiteren mee. Maar de omstandigheden van het motel ondermijnen deze solidaire band. Zonder deze solidariteit kan Halley zich uiteindelijk niet beschermen tegen de staat en de destructie van de band met haar dochter die de staat komt brengen.

Maar kijk dus naar de liefde. We hoeven deze niet te romantiseren. Halley en Moonee hebben het moeilijk en verdienen meer zorg. Maar zie ook hoe ze toch een manier vinden om lief te hebben – een liefde die zich ook in de minst vruchtbare bodem toch altijd weer weet te wortelen, als een onkruid waar geen gif tegen opgewassen is.

Marguerite van den Berg is als universitair hoofddocent verbonden aan het Departement Bestuurs- en Organisatiewetenschap (USBO) van de Universiteit Utrecht.